Nooit eerder heb ik zo duidelijk ervaren hoe sterk mijn lichaam is. Natuurlijk had ik van tevoren getraind, maar toch: wat is het bijzonder dat je lichaam je weken achtereen, kilometer na kilometer, blijft dragen. Op een dag moest ik een berg beklimmen. Ik had te weinig gegeten, voelde me licht in mijn hoofd. Keer op keer liet ik mijn rugzak van mijn schouders vallen om even te pauzeren. Maar ik wist ook: het maakt niet uit. Hoe vaak ik ook stop, mijn lichaam draagt me, ik kom er wel.
De afgelopen jaren voelde het vaak alsof ik verdoofd was. Door omstandigheden was ik mezelf voor een deel kwijtgeraakt. De zomervakantie van vorig jaar was daarin een dieptepunt, en op dat moment besloot ik: die tocht naar Santiago, die ik al jaren in mijn hoofd heb, die ga ik volgend jaar maken. ‘De reis van mijn leven’, noemde ik het toen al.
De eerste dagen onderweg was er nog wel onrust. Ik had de doelen in mijn hoofd die ik mezelf gesteld had, moest en zou per dag een bepaald aantal kilometer lopen. Maar met elke stap werd het makkelijker om me over te geven aan de Camino. Ik liet me gewoon door mijn voeten leiden, nam de dag zoals ie zich aandiende. De ene dag liep ik ver, de andere hield ik pauze of gunde ik mezelf ’s avonds een kamer voor mezelf. Toen ik iemand ontmoette met wie ik een bijzondere klik had, was ik even bezorgd: brengt dit me van mijn pad? Maar hoe fijn we het ook hadden, na een paar dagen ben ik alleen verder gegaan. Het bleef míjn reis.
Meestal is Santiago het eindpunt van de tocht. Je komt aan op het plein voor de kathedraal, haalt er je pelgrimscertificaat op, woont de mis bij. Ik had de tijd om verder te lopen en wilde heel graag naar Finisterre, een plek die wel het einde van de wereld genoemd wordt. De meeste mensen laten hun rugzak beneden in het hotel achter, maar ik voelde dat ik met heel mijn hebben en houwen de heuvel op wilde. De hele weg naar boven liepen de tranen over mijn wangen. Toen ik boven op de rotsen over de oceaan uitkeek voelde ik me lichter worden, de zelfbeschermende lagen die ik om mezelf heen gebouwd had kon ik meegeven aan de golven. Finisterre was een turning point. Door de weken erna terug te lopen naar mijn beginpunt, kon ik alles wat er in de weken daarvoor gebeurd was verinnerlijken.
In mijn dagboek schreef ik aan het einde van de tocht: ‘Nice to meet me.’ Niet omdat ik iemand anders ben geworden door deze reis, maar juist omdat ik weer terug ben gekomen bij mezelf.
Ik hield altijd al wel van wandelen, maar in mijn eentje vond ik dat nooit zo ontspannen, dan was ik zo bezig met de route. Een goede vriend, Ritzo, ging op vrijdag vaak met een vriend van hem wandelen in Drenthe. Allebei vroegen ze weleens iemand mee, en zo nodigde Ritzo mij een keer uit. Ik twijfelde, want ik kende verder niemand, maar ik ging toch maar mee. Dat was twee jaar geleden en daarna heb ik bijna nooit een vrijdag overgeslagen.
Alles kan onderweg: als je stil wilt zijn, ben je stil, als je wilt kletsen, dan is er altijd wel iemand om een gesprek mee te voeren. We trekken ook weleens onze schoenen uit om lekker op blote voeten te lopen, of we gaan een stukje zwemmen. Zelf vind ik het leuk om onderweg afval op te ruimen, ik loop vaak met een vuilniszak in de hand. We lopen vaak op zulke mooie plekken, het is fijn om er een beetje aan bij te dragen dat het er mooi en schoon blijft.
We hebben één regel, en dat is: telefoons uit. Het liefst laten we ze zelfs in de auto liggen. Ik heb ook wel eens mét telefoon gelopen, maar zonder loop ik veel fijner. Foto’s maken doe ik wel, maar daar heb ik speciaal een cameraatje voor gekocht.
De hele week kijk ik er naar uit, die paar uur wandelen in de Drentse natuur. Als het een keertje niet door kan gaan, baal ik best een beetje. Ik zit al een poosje niet zo lekker in mijn vel, en dan is het extra fijn dat die vrijdagmiddag er is. Na de wandeling heb ik steevast meer energie, ook al hebben we twintig kilometer gelopen.
Er zijn een paar vaste wandelaars, maar er haken regelmatig nieuwe mensen aan. Soms komt het dan ineens tot een bijzonder gesprek, tijdens het wandelen gaat dat vaak vanzelf. Het is alsof je, door samen in de natuur te zijn, vanzelf opener wordt.
We wonen allemaal in de stad, maar voor het VrijMiBos moeten we echt de natuur in. De rust die heerst op een plekje als ‘t Nije Hemelriek, bij Gasselte, vind je in de bewoonde wereld niet. Het is daar alsof je in bosrijk Canada bent – helderblauw water, omgeven door dennenbomen. Of neem het gebied van de Drentse Aa bij Schipborg. Als je daar komt voelt het alsof je twee eeuwen in de tijd bent teruggeworpen, zo ongerept. Ik las laatst een boek over Shinrin Yoku, een soort Japanse vorm van mindfulness waarbij je je onderdompelt in de sfeer van het bos. De schrijver zegt dat er in het bos stofjes in de lucht zitten die je gelukkig maken, en ik ben ervan overtuigd dat ie gelijk heeft.
De eerste tien minuten zijn we stil. Gewoon, omdat het fijn is om even tot jezelf te komen. Als je net uit je auto gerold komt, zit je in gedachten vaak nog heel ergens anders. Terwijl je juist helemaal hier wilt zijn, in het moment. Het praten komt later wel.
Natuurlijk, een gesprek voeren over waar je naartoe wilt in je werk en in het leven kan ook aan tafel, tegenover elkaar. Maar fysiek in beweging komen brengt beweging in je hoofd. Het praat ook veel makkelijker als je naast elkaar loopt, zonder elkaar steeds aan te hoeven kijken. Voel je tranen opkomen, dan laat je die gewoon de vrije loop.
De natuur helpt je om te visualiseren wat je dwarszit en waar je naartoe wilt. Die dikke tak daar, die kan bijvoorbeeld staan voor een obstakel in je leven dat je wilt overwinnen. Laatst liep ik met een man langs een konijnenhol. Hij bleef staan en zei: ‘Dat hol, daar zit ik in – opgesloten.’ ‘Draai je eens om,’ zei ik. Achter ons was een groot bos. Dat inzicht was bevrijdend voor hem: soms hoef je alleen maar anders naar je situatie te leren kijken.
We zien elkaar vier keer, verspreid over drie maanden tijd. Tussen de wandelingen is er dus genoeg tijd om te laten bezinken wat je geleerd hebt, én om van elke dag wandelen een gewoonte te maken. Ik ben er namelijk van overtuigd dat het belangrijk is om het te blijven doen. Een halfuur per dag maakt een groot verschil, het laadt je op. Het kan in elke omgeving, zelfs tussen de kantoren op de Zuidas zijn er kleine perkjes en plantsoenen.
Wandelen kan wennen zijn, omdat je moet vertragen. Als je gewend bent om de hele dag van hot naar her te rennen, voel je weerstand om het tempo lager te leggen. ‘Voetje voor voetje,’ zeg ik dan. Als je eenmaal door de weerstand heen bent, is het heerlijk. Er komt ruimte vrij in je hoofd, en daarmee groeit je oplossend vermogen. Je gaat minder in problemen denken, en meer in mogelijkheden.
Bij mij begon het met korte wandelingen tussen de middag. Ik had een drukke baan als HR-manager, werkte hard. Op mijn werk waren ze blij met mij, maar ik was niet blij met mezelf, ik kwam steeds vermoeider thuis. Steeds vaker ging ik tussen de middag wandelen, gewoon om mijn ballon weer even op te kunnen blazen. Toen ik een opleiding tot wandelcoach tegenkwam, wist ik: dít wil ik gaan doen.
Wat ik mensen tijdens de coaching leer over wandelen, heb ik zelf ook moeten leren. Ik liep veel hard, en dan draait het om doelen: steeds sneller gaan, een betere tijd lopen. Bij wandelen is het lopen zélf het doel. Door te vertragen word je je veel bewuster van alles wat er om je heen gebeurt en in jezelf. Je voelt bij elke stap hoe je je voeten neerzet, registreert welke gedachten er in je opkomen en hoe ze ook weer verdwijnen. Je hoort de vogels fluiten, ziet welke bomen er in bloei staan of hun blaadjes laten vallen – eigenlijk ontgaat niets je meer.
In Tasmanië werd ik met een vliegtuigje afgezet in een Nationaal Park. Vanaf daar zou ik in zes dagen teruglopen naar de bewoonde wereld. In mijn bagage had ik een kookstel en twee gasflessen, maar die flessen mochten niet mee in het vliegtuig. Bij aankomst kreeg ik van de piloot een ander paar. Toen ik ’s avonds wilde gaan koken, bleek dat de gasflessen die ik gekregen had niet op mijn kookstel pasten. Ik was mijlenver verwijderd van de bewoonde wereld, mijn tent begon ook nog eens te lekken, en ik kon alleen maar denken: waarom dóe ik dit dan ook?
Een halfuur duurde mijn paniek ongeveer, toen begon ik weer helder na te denken. Ik besloot de volgende ochtend terug te lopen naar de plek waar ik was afgezet, in de hoop dat de piloot op enig moment nog iemand zou afzetten. En inderdaad, ik trof een Amerikaanse jongen die een halve dag na mij aan zijn tocht was begonnen. Hij bleek wel de goede gasflessen bij zich te hebben. We hebben de tocht vervolgens samen gemaakt. Die ervaring is een bron waar ik de rest van mijn leven uit kan putten. Wat er ook gebeurt, hoe uitzichtloos alles ook lijkt: ik weet dat ik vroeg of laat wel een uitweg vind.
Die Amerikaan is maar een van de vele bijzondere mensen die ik onderweg heb leren kennen. Tegelijkertijd, en dat klinkt misschien gek, is lopen iets wat je ook regelmatig alleen zou moeten doen. Het maakt niet zoveel uit waar je heen loopt, want uiteindelijk vallen de weg die je gaat en je innerlijke reis samen. Elk jaar loop ik de Nijmeegse Vierdaagse, een tocht die misschien heel druk lijkt, maar mij toch steeds weer de kans geeft om naar binnen te kijken. Het is als een peilstok die ik in mijn leven steek: hoe gaat het met me, mentaal en fysiek? Voel ik me rustig, of zit me iets dwars, moet er iets uit mijn rugzak, of kan er juist iets bij?
Toen ik elf jaar geleden overwoog om mijn eigen adviespraktijk te starten, heb ik daar een tocht op gelopen. Het was niet zo dat ik er de hele tijd bewust aan dacht, maar de vraag reisde met me mee. Door mijn gedachten tijdens het lopen gewoon te registreren, maar ze verder te laten voor wat ze waren, werd het stiller vanbinnen. Zo kwam ik als vanzelf op het punt dat ik wist: ja, dit is wat ik wil.
Lopen helpt me om een goed mens te zijn. Ik weet het, dat zijn grote woorden, maar een tocht voelt als een soort oefenplek voor de rest van het leven. Onderweg gaan veel dingen bijna vanzelf: anderen helpen, niet oordelen, dankbaar zijn. Misschien komt dat doordat alle afleidingen uit het gewone leven wegvallen. Als het licht wordt trek je je schoenen aan en ga je onderweg, als het weer donker wordt vind je ergens een onderkomen en ga je slapen. Veel meer dan dat is er niet.
Dorien Vrieling
Esther de Munnik
Manous Nelemans
September 2019