Laatst was er een jongetje dat absoluut niet wilde meedoen met de wedstrijd. Ik heb tegen hem gezegd: ‘Je gaat toch meespelen, want dat ben je aan je team verplicht. Weet je wat, je maakte laatst zo’n goede tackle, laat daar maar eens wat meer van zien vandaag.’ Sindsdien maakt die jongen de ene goede tackle na de andere, en heeft hij er weer lol in. Zo’n opmerking kan een life changing moment voor een kind zijn: hee, ik kan het wél.
Ik leer ze rugbyen, maar eigenlijk is de sport zelf bijzaak. Rugby is een vehikel om gave gastjes van kinderen te maken. Leren incasseren is daarbij heel belangrijk. In het begin moeten ze huilen als ze getackeld worden, maar ze leren al snel dat het erbij hoort. Gaat het per ongeluk te hard, dan geeft de een de ander een hand. Onze regels zijn strikt. Op het veld is er geen discussie. Kinderen zijn sponzen, ze pakken die regels snel op. Ook als het er thuis heel anders aan toe gaat.
In een team moeten alle spelers vrienden zijn. Is er ruzie, dan vraag ik ze: ‘Wie komt je redden op het veld?’ Dan noemen ze eerst hun beste vriendje. ‘En als die wissel staat?’ Ze weten dat ze elkaar nodig hebben. Elk kind scoort liever zelf dan dat ie een ander een punt laat maken. Dat is niet erg, maar de bal moet over de lijn, niet de speler. Je moet samenwerken, en daarbij leer je jezelf kennen, met je sterke en zwakke kanten. Een kind weet al snel van zichzelf of ie een harde bikkel is, of een tacticus. Of ie er vol in gaat, of terughoudend is.
Rugby is een vehikel om gave gastjes van kinderen te maken
Ik vind alle kinderen leuk, echt waar, maar ik heb een zwak voor het type ruwe bolster, blanke pit. Gevoelige kinderen die zichzelf wat overschreeuwen. Je voelt al snel dat het vaak een verdedigingsmechanisme is, dat er meer achter zit. Dan weet je hoe je ze moet benaderen. Af en toe een compliment in hun oor fluisteren, bijvoorbeeld.
Natuurlijk wil ik er wel eens een achter het behang plakken. Dan ga ik even met hem zitten, en vraag ik wat er aan de hand is. Ik zeg nooit: je bent een rotjong, maar: wat je doet is niet oké. Dat is belangrijk want gedrag kun je aanpassen, een label niet.
Op een druilerige dag heb ik echt geen zin in de training, maar ik kom altijd met meer energie van het veld dan ik erop ging. Ik leer er zoveel van. Bijvoorbeeld dat ik meer geduld heb dan ik dacht. En dat je tegen kinderen altijd oprecht moet zijn. In het begin deed ik soms streng. Daar prikken ze genadeloos doorheen.
Hoe klein ze ook zijn, het eerste wat mijn leerlingen leren is dat je respect voor elkaar moet hebben. We groeten elkaar voor we beginnen, maken geen ruzie en gaan voorzichtig met elkaar om. In een wedstrijd sta je tegenover elkaar, dan wil je winnen, maar naast de mat is je tegenstander je vriend.
Er zijn hier judoka’s met allerlei kleuren banden, en je judoot altijd een op een. Toch is het een echte teamsport. Je helpt elkaar, maakt elkaar beter. De oranje band helpt de gele band. Ik heb op voetbal, dansen en tennis gezeten, maar de sfeer van judo vond ik nergens anders. Bij voetbal stond de coach soms te schelden, bij dansen werd ik wel eens achterin gezet. Hier krijgt iedereen elke les een compliment.
Iedereen heeft een andere leercurve, daar is geduld en aandacht voor nodig
Ik ben een duidelijke trainer: praat je door me heen, dan ga je naar de kant. En ik heb een paar blikken waarvan ze weten: als juf zo kijkt moeten we stil zijn. Natuurlijk troost ik ze als ze verdriet hebben, maar ik merk vrij snel wanneer het echt verdriet of echte pijn is, en wanneer ze even een duwtje nodig hebben. Soms gaan ze dan met een verbeten blik weer de mat op, dan roep ik: doorzetten, je bent sterk!
Ieder kind is anders, elk kind heeft een andere leercurve, daar is geduld en aandacht voor nodig. Zeker bij de kleuters, want voor hen is alles spannend: van op één been staan tot een koprol maken. Ik kan me goed in ze verplaatsen, want ik was zelf een heel verlegen kind. Er zijn ook kinderen met ADHD, of met licht autisme. In het begin vond ik dat moeilijk, maar ik merkte dat het belangrijk is hen te belonen. Ze zijn al zo gewend om op hun kop te krijgen, juist als je ze beloont, gaan ze extra hun best doen.
Motivatie is ontzettend belangrijk. Kinderen moeten al zo veel – huiswerk maken, muziek maken en dan ook nog sporten. Ik laat ze zien dat ik ze waardeer en dat ik ze de moeite waard vind om energie in te steken. Als ze een jaar of acht zijn willen ze graag doen wat hun vriendjes doen. Een jongetje met veel talent wilde van judo af en op voetbal. Ik heb hem toen extra begeleid. Nu judoot hij vier keer per week, en vindt hij het geweldig. Toen hij laatst terugkwam van schoolkamp, afgedraaid, ging hij toch meteen door naar de training. Die wilde hij niet missen.
Sport kan confronterend zijn. Je merkt dat er ook dingen zijn die je níet goed kunt, op sociaal vlak of in het hockeyen zelf. Een van de jongste meisjes in het team vindt het lastig zichzelf uit te spreken. Ik geef haar een steuntje in de rug, maar moedig haar vooral aan om weerwoord te bieden aan de andere meiden. Ik kan niet alles voor haar wegnemen, die kracht moet ze uit zichzelf halen, maar ik kan haar wel laten zien dat die kracht er is.
Een ander wilde niet meer achterin spelen, bang dat ze een bal zou doorlaten, en dat de tegenstander dan een goal zou maken. Ik zei: wat is het allerergste dat er kan gebeuren? ‘Dat iedereen boos op me is en we alles verliezen.’ En wat is het ergste dat er gebeurt als je alles goed doet? ‘Dan leer ik niks’. Die boodschap probeer ik ze keer op keer mee te geven: dat leren belangrijker is dan winnen. Meisjes zijn goed in samenwerken en hebben vaak veel strategisch inzicht, maar wat ze van jongens kunnen leren is fouten durven maken. Nieuwe dingen proberen, dat vinden ze vaak eng.
Leren is belangrijker dan winnen, dat probeer ik ze mee te geven
De beste meisjes uit mijn team kunnen straks naar het Nederlands elftal, maar niet allemaal. De een ziet hockey als een doel op zich, de ander doet het erbij. Dat botst af en toe, maar met die verschillen moeten ze leren omgaan. Ik laat ze zoveel mogelijk zelf oplossen en beslissen. Het helpt niet als ik alles voorkauw. Die houding verwacht ik ook van hun ouders, ik wil niet dat vader of moeder de tas draagt of een appje stuurt als dochterlief te laat is. Dat kunnen ze prima zelf, en later wordt ook niet alles voor ze gefikst.
Als coach vervul ik een rol die kinderen missen. Een leraar heeft weinig tijd voor persoonlijke aandacht, ouders hebben het vaak druk en met hen wil je als beginnend puber niet alles meer bespreken. Als je gepest wordt, voor het eerst ongesteld wordt, je opa is overleden, dan is het soms fijn om bij iemand anders terecht te kunnen. In het begin nam ik zo’n verhaal soms mee naar huis, maar nu kan ik makkelijker afstand nemen. Elk kind heeft wel eens wat, weet ik inmiddels, ik kan met vertrouwen tegen ze zeggen dat het goed komt.
De mooiste momenten zijn voor mij wanneer ik een kind over een drempel kan helpen. Als ze huilen, willen stoppen, en na een gesprek toch weer de moed vinden. Dat blijft me meer bij dan de wedstrijden die ze winnen. Ik wil iets bijdragen in hun ontwikkeling. Dat ze ook als ze stoppen met hockey, een gevoel in zichzelf hebben leren kennen waar ze naar terug kunnen keren. Het besef: ik kan dit alleen.
Dansen gaat over gevoel, en over plezier. Ballet kan niet zonder techniek, maar ik let er erg op dat ze dat plezier vasthouden. Daarom mogen ze een deel van de les vrij dansen. Sommigen vinden dat lastig, ze willen het goed doen, volgens de regels. Ik geef ze veel complimenten, omdat ik weet hoe belangrijk dat is. Kinderen die het heel goed willen doen, zien vaak niet meer dat ze veel dingen al goed kúnnen. Ik moedig ze aan om fouten te maken. Klassiek ballet kun je niet in een dag leren, je moet lang doorzetten tot je het snapt.
Ik ben opgegroeid in Japan, waar ik vanaf mijn vijfde balletles heb gehad. Fouten maken was taboe. De druk was zo groot dat ik een eetstoornis ontwikkelde. Alle meisjes zijn in de puberteit erg met hun lichaam bezig, maar sommige meer dan andere. Ik zie het vrij snel wanneer ze zich er teveel op richten. Het lastige is dat ik niet zoveel kan doen, ik weet uit ervaring hoe vast ze zitten in een denkpatroon waarin alles draait om dun zijn. Ik volg een opleiding tot holistisch masseur en hoop dat ik straks met massages meisjes die erg onzeker zijn kan helpen te ontspannen.
Klassiek ballet kun je niet in een dag leren, je moet lang doorzetten
Sommige kinderen geef ik jaren achter elkaar les. In twee jaar tijd zie je ze vaak enorm veranderen. Ze komen binnen als de jongste van de groep, later zijn ze de oudste. Vooral tussen 7 en 10 jaar verandert er heel veel. Ze worden zich bewuster van hun omgeving en gaan naar anderen kijken. Ik leer ze om zich op hun eigen ontwikkeling te richten. Een ander is misschien beter dan jij, maar jij kunt nu iets wat je een halfjaar geleden nog niet kon, daar gaat het om.
Toen ik net lesgaf durfde ik niet goed streng te zijn, ik was bang dat ik net zo was als mijn balletjuffen. Dat heb ik losgelaten. Ik kan nu met liefde streng zijn, want ik weet dat ze minder leren als ik alleen maar zacht ben. Een meisje deed veel oefeningen ongeveer zoals ik ze uitlegde, maar nooit helemaal. Ik ging bij haar staan en vroeg haar per pasje precies uit te leggen wat ze deed. Daar baalde ze van, maar de les daarna was ze veel alerter en sindsdien ontwikkelt ze zich meer.
Het belangrijkste vind ik dat ze zichzelf leren kennen, en dat ze open staan voor verandering. Daar worden ze ook betere dansers door. Leven en dans lopen parallel, ze beïnvloeden elkaar. Hoe meer je je ontwikkelt als persoon, hoe meer ‘kleuren’ je in het dansen kunt laten zien. Meerdere lagen, meer gevoel.
Ik leer kinderen schermen, maar vooral bewegen. Lichamelijk en geestelijk groeien is een wisselwerking. Als je lichaam het goed doet, werken je hersenen ook beter. De kleintjes hebben vaak alleen zwemles gehad en soms een paar jaar voetbal. Ik laat ze rollen, vallen, springen, allemaal zodat ze zich bewust worden van hun lichaam en leren dat vallen niet erg is.
Schermen doe je uiteindelijk tegen jezelf. Elke tegenstander kan een uitdaging zijn, zelfs als hij of zij maar twee handelingen kent. Dan moet je jouw techniek aanspreken. De kinderen die erop af komen zijn ook individualisten, het zijn jongens en meisjes die een beetje naar de wolken gaan kijken als ze in een groep iets moeten doen. Ze houden niet van groepsdwang. We laten ze dan ook heel vrij. Het is bij schermen makkelijk om niet zo actief mee te doen, en dat mag. Ik probeer het zo leuk mogelijk te maken, zodat ze zelf willen en uiteindelijk met een glimlach de zaal uitgaan.
Soms kunnen ze bij mij even uithuilen als dat nodig is
Ons begeleidersteam bestaat vooral uit mannen. Ik vind het heel belangrijk dat ik daar als vrouw ook deel van uitmaak. Ik kan in de kleedkamer tegen de meisjes zeggen: hee, hebben jullie gehoord van #metoo, weet je dat je het altijd kan zeggen als iemand je vervelend aanraakt? Of: je lekt door. Soms ben ik de schouder waar ze op uithuilen, en dat vind ik een mooie rol.
Het is een uitdaging om bij elk kind de juiste aanpak te vinden. Een jongetje in mijn lessen komt van de circusschool, hij schiet als een elastiekje alle kanten op. Hem zet ik op een stoel en daag ik uit om alleen zijn armen te bewegen. Of ik plak zijn voeten met tape op de vloer vast. Zo duw je ze langzaam en op een speelse manier in het malletje dat bij schermen hoort. Uiteindelijk is het enige criterium van een goed lesje dat ze aan het begin iets niet konden en aan het einde wel. En dat ze het leuk vinden, natuurlijk. Als ze er geen plezier in hebben staan ze niet open, dan leren ze niet.
De kinderen leren hier te incasseren. Uiteindelijk is er altijd één winnaar. Daar hoort zelfbeheersing bij: niet schelden, niet praten onder het masker, nooit je masker boos neergooien, doorgaan onder stress. Aardig zijn voor elkaar. In het begin hoor je nog wel eens eentje zeggen: ‘Ik ben lekker beter!’ Dat krijgen we er meestal snel uit. Wat er ook gebeurt, een wedstrijd besluit je altijd met een gemeend: ‘Goed geschermd!’
In de twee jaar dat ik een groep schaatsers begeleid, maak ik ze intensief mee. Pubers veranderen enorm. Er is een meisje dat stil en verlegen was toen ik haar leerde kennen, en in die twee jaar veranderde in een mondige, sterke meid. Ze heeft veel wedstrijden gewonnen, daar verander je door. Dat vind ik het mooiste van het coachen, als ik iemand zo zie groeien.
Winnen is trouwens niet alleen maar goed. Van verliezen leer je meer, je hebt het zelfs nodig. Er zijn weinig schaatsers aan de top die al op jonge leeftijd veel wonnen. Als je altijd wint kun je daar lui van worden, of angstig. Ik probeer mijn schaatsers te leren omgaan met verlies, en kritisch te laten kijken naar het waarom. Het maakt veel uit of je verliest nadat je het maximale uit de wedstrijd hebt gehaald, of nadat je steken hebt laten vallen. Dat laatste is veel frustrerender.
Ik probeer deze talenten zo te begeleiden dat ze niet te streng voor zichzelf zijn
Jonge schaatsers leggen de lat vaak heel hoog. In een training oefen je voor een wedstrijd die maar 50 seconden duurt. Dat maakt de psychologische druk heel groot, en die druk kan je behoorlijk in de weg zitten. Ik probeer ze zo te begeleiden dat ze niet te streng voor zichzelf zijn. Ik troost ze als ze verliezen of een training niet lekker loopt, en als ik weet dat het niet goed op school gaat, of een oma erg ziek is, houd ik daar rekening mee.
Om op hoog niveau te kunnen schaatsen moeten ze heel wat discipline opbrengen. Vijf keer per week trainen, om de week een wedstrijd rijden, buikspierschema’s volgen, feestjes missen. Ze leren al jong verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen gedrag en de consequenties daarvan. Dat kan op het moment zelf moeilijk zijn, maar het zijn dingen die veel anderen pas op latere leeftijd leren.
Ook al rijd je een wedstrijd voor jezelf, schaatsen is een teamsport. Je hebt elkaar nodig, want keihard schaatsen kun je niet in je eentje, tijdens de trainingen rijd je de rondjes tegen elkaar. En je biedt elkaar steun. Dat doe ik ook, maar van je teamgenoten is dat anders, die weten precies waar je doorheen gaat.
De jongeren in de ploeg staan dicht bij me. Aan het einde van het seizoen moet ik met sommigen een slechtnieuwsgesprek voeren, en dat is het vervelendste moment van het jaar. Zelfs iemand die wel weet dat het niet helemaal lekker gaat, houdt tot het laatste moment hoop: wie weet mag ik toch door. Dat is het harde van de selectie, het went nooit helemaal.
Kinderen zijn de moeilijkste groep om les te geven. Als je met kinderen kunt werken, kun je het met iedereen. Ze zijn niet geïnteresseerd in wie jij bent of wat je kunt, het gaat ze om persoonlijk contact. Daarbij zijn ze enorm gevoelig voor je stemming, ze maken me er heel bewust van hoe ik in mijn vel zit.
Ik noem mijn leerlingen boeven. Dat is een koosnaampje, maar er zit ook wel een kern van waarheid in: sommigen gaan met je aan de haal als je ze te veel ruimte geeft. Er zijn kinderen uit Amsterdam-West bij, niet bepaald een rijke buurt, maar ook kinderen die door hun ouders met de Range Rover gebracht worden. Ik vind het mooi dat ze nu al leren om te gaan met álle soorten mensen. Zelf kom ik uit West. In het begin vond ik het moeilijk me in te leven in de mensen uit Bloemendaal en Aerdenhout. Nu voel ik me bij hen net zo betrokken. Ik heb geleerd verder te kijken dan mijn eigen groep, dat is kostbaar voor me.
Oprecht respect is het belangrijkste wat ik ze wil leren. Ze moeten lief zijn voor elkaar, en ze weten dat ik ze anders aan de kant zet. Luisteren is een vanzelfsprekendheid in mijn les. In het begin vragen ze wel eens: ‘Waarom?’ Omdat ik het zeg, ik ben de trainer. Die duidelijkheid vinden ze fijn, ook de kinderen die thuis veel ruimte krijgen – misschien juist zij.
Als je met kinderen kunt werken, kun je het met iedereen
Als er twee zijn die vervelend doen, draagt de hele groep de consequenties. Dan moeten ze bijvoorbeeld met z’n allen planken. Misschien hamer ik daar zo op doordat ik in mijn jeugd veel probleemjongeren kende, en doordat ik les heb gegeven in gevangenissen. Er zitten genoeg jonge mensen vast vanwege iets wat een ander heeft gedaan, alleen maar omdat zij erbij waren. Maar leren omgaan met autoriteit is goed voor ieder kind. Hoe mooi zou het zijn als ik kan voorkomen dat ze later met de verkeerde mensen omgaan, als ik ze kan leren dat ze soms iets van een ander moeten aannemen om verder te komen?
Er zijn stoere kinderen bij, zachte, stille kinderen, kinderen met een gebruiksaanwijzing. Er zijn er bij die gepest worden, en ook die zelf pesten. De gepeste kinderen moedig ik aan om er te gaan stáán, de pester maak ik heel duidelijk dat er in mijn les niet gepest wordt. Bij beide zit vaak pijn, daar probeer ik oog voor te hebben. Ik pik niet al het gedrag, maar ik kijk wel waar het vandaan komt. Hun verhalen houden me bezig, ja, ook buiten de les. Misschien moet ik die betrokkenheid meer leren loslaten, maar de emotie die ik er soms bij voel is ook mijn drive, m’n brandstof.
Dorien Vrieling
Esther de Munnik
Manous Nelemans
Voorjaar 2018