Het kind en ons recht – interview met Margrite Kalverboer
Margrite Kalverboer is behalve orthopedagoog ook jurist. Een mooie combinatie als je bijzonder hoogleraar Kind, (ortho)pedagogie en vreemdelingenrecht en universitair hoofddocent jeugdstrafrecht bent.
‘Zorg dat kinderen in het land van herkomst krijgen wat ze nodig hebben’
Nee hoor, van Margrite Kalverboer hoeft Nederland echt niet iedere asielzoeker op te nemen. Ze heeft in de afgelopen jaren genoeg verhalen van kinderen langs zien komen, maar toch gelooft ze niet dat die allemaal beter af zijn in Nederland dan in hun land van herkomst. Neem bijvoorbeeld de meisjes die een mooie toekomst voorspeld kregen en hier slachtoffer worden van mensenhandel – vaak hebben zij het in Nederland niet beter dan in het land waar ze vandaan kwamen. Waar het haar om gaat is dat het kind een rol gaat spelen in het migratierecht. “In procedures moet van ieder kind worden vastgesteld wat het nodig heeft, en dat moet vervolgens meegewogen worden. Dat gebeurt nu niet. Kinderen vallen in het recht te vaak buiten de boot.”
Terwijl Nederland in 1989 het Kinderrechtenverdrag van de VN heeft getekend, en daarmee voorrang geeft aan ‘het belang van het kind’. “Als het gaat om kinderen die een delict hebben gepleegd, wordt bij het bepalen van de strafmaat altijd gekeken naar dat belang. Bij asielkinderen zou je net zo goed moeten bepalen wat het kind nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen.”
Kalverboer heeft met beide groepen ervaring: ze houdt zich bezig met zowel jeugdstrafrecht als vreemdelingenrecht. Jarenlang werkte ze bij jeugdinrichting ‘t Poortje, tegenwoordig is ze naast orthopedagoog ook jurist en combineert ze beide vakgebieden in haar onderzoek. Dat gaat over de vraag hoe in het vreemdelingenrecht rekening wordt gehouden met de belangen van kinderen. Maar of ze nu kijkt naar de situatie van jonge delinquenten of asielzoekerskinderen, de essentie is hetzelfde, zegt ze. “Het welzijn van het kind staat centraal, en dat moet gewogen worden ten opzichte van andere belangen zoals het belang van de samenleving.”
Voor haar als onderzoeker, tenminste. Niet per se voor het publiek of de politiek. Vaak hoort ze het argument dat het de schuld van de ouders is dat de kinderen geworteld zijn geraakt in Nederland, en na jaren toch uitgezet worden – hadden ze maar niet zo lang moeten blijven procederen. Een gekke redenering, vindt ze. “Als Nederlandse ouders een verkeerde beslissing nemen dupeert het rechtssysteem de kinderen niet. Die helpen we. Dus waarom asielkinderen niet?”
In opiniestukken uitte ze meerdere keren haar zorgen over de hechtingsproblemen van asielzoekerskinderen, die als gevolg van het Nederlandse beleid steeds weer worden overgeplaatst naar een ander asielzoekerscentrum. Zoals L., een Afghaans meisje van veertien dat op school wordt gezien als dwars en vervelend. “We leerden haar tijdens ons onderzoek juist kennen als een zeer sensitief, intelligent kind. Doordat ze steeds weer overgeplaatst werd en al acht jaar niet wist of ze in Nederland mocht blijven, misdroeg ze zich op school en ontwikkelde ze dwangneuroses.”
Vooral in het begin van het onderzoek vond ze het moeilijk de ellende van de jongens en meisjes die ze sprak van zich af te zetten. Toch leerde ze al gauw dat dat noodzakelijk is, wil ze haar werk goed doen. Want haar werk is dat van een onderzoeker. “Aanvankelijk was de neiging groot om hulp te willen verlenen. Dat kan ik niet doen, want dan snijd ik mezelf in de vingers. Ik help dan misschien een individueel kind, maar laat een grote groep kinderen in de steek. Wanneer het nodig is, schakel ik hulpverleners in.”
Daar komt nog bij dat je als wetenschapper op het gebied van migratierecht al gauw wordt beschuldigd van activisme. Die schijn wil ze vermijden, maar ze vindt het ook een raar verwijt. “Als je bepleit dat in het jeugdstrafrecht rekening moet worden gehouden met de ontwikkeling van puberhersens, zegt niemand dat je je op het vlak van de politiek beweegt.” Het is een beroepsveld waarin je je woorden moet wegen, zegt ze. “Een goed gedragswetenschappelijk onderzoek vereist dat je het kind en de ouders spreekt. Pas dan weet je waar je het over hebt. Maar in het politieke domein ligt vreemdelingenrecht zo gevoelig, dat zulk onderzoek al gauw wordt afgedaan als partijdig, gewoon omdat je je verdiept hebt in het kind.”
Het team van het Onderzoeks- en Expertisecentrum voor Kinderen en Vreemdelingenrecht, dat zij leidt, schrijft rapportages over kinderen op verzoek van advocaten. Kalverboer zelf schrijft tegenwoordig geen rapportages meer, maar houdt zich bezig met de ontwikkeling van methodiek voor besluitvorming in procedures waarin het belang van kinderen moet worden meegewogen. Ook doen zij en haar collega’s onderzoek naar het effect van de rapportages: neemt de IND ze mee in zijn overweging? Dat is lastig te beoordelen, want tegenwoordig is de IND niet meer verplicht inzicht te geven in zijn interne rapporten. Maar voor Kalverboer staat vast dat de rapportages en het onderzoek naar de rol van kinderen in het vreemdelingenrecht aandacht hebben gevestigd op het lot van kinderen in de asielprocedure. “Je ziet het bij de opleiding Rechten. In het vak vreemdelingenrecht wordt nu aandacht besteed aan kinderen. Toen ik in 2002 het vak vreemdelingenrecht volgde was dat nog niet zo.”
Ook in de media is er veel meer aandacht gekomen voor het lot van asielzoekerskinderen in de laatste jaren. Al gaat het dan vaak om individuele gevallen. Zodra het asielzoekersvraagstuk een gezicht krijgt, zijn we mild, zegt Kalverboer. “Alle asielzoekers moeten het land uit, maar Mauro moet blijven.” In het politieke klimaat van nu ziet ze weinig ruimte voor een humaner asielbeleid.
Ze wil niet doen alsof ze de oplossing op een presenteerblaadje heeft. Het asielzoekersvraagstuk is een razend ingewikkeld probleem. “Zolang er zo’n grote ongelijkheid op de wereld is en mensen in delen van de wereld omkomen van de honger zullen ze zoeken naar plekken waar ze het beter hebben.” Maar ze gelooft er heilig in dat het beter kan, in ieder geval voor de kinderen. “Ik zou al zo blij zijn als we de procedure in Nederland kunnen versnellen. Neem binnen een halfjaar een besluit, zodat mensen weten waar ze aan toe zijn. Moet een kind dan terug, dan is dat lang niet zo pijnlijk, want het hier nog niet geworteld.” Er valt veel geld te besparen op procedures en asielzoekerscentra, zegt ze. “Investeer in een goede terugkeer. Zorg dat kinderen in het land van herkomst krijgen wat ze nodig hebben, zoals zorg en onderwijs.”
Als er een oplossing is waar ze in elk geval niet in gelooft, dan is dat een strenger asielbeleid. Want mensen dwingen terug te gaan levert weinig op. Uit onderzoek naar mensen die zijn teruggekeerd naar Albanie en Kosovo blijkt dat degenen die volledig vrijwillig zijn teruggekeerd het in het land van herkomst veel beter doen dan mensen die gedwongen zijn teruggekeerd.
Hoe dat kan? “Mensen die in Nederland willen blijven focussen helemaal op het recht op verblijf, ze zien niets anders meer. Zeker wanneer ze een traumatische achtergrond hebben staat onzekerheid en paniek veel te veel op de voorgrond. Zodra ze weten dat ze hier mogen blijven, ontstaat er ruimte om over de toekomst na te denken. Dan willen heel veel mensen toch graag terug naar waar ze vandaan komen, mits het daar veilig is.”
Margrite Kalverboer (Groningen, 1960) is bijzonder hoogleraar Kind, (ortho)pedagogiek en vreemdelingenrecht aan de RUG. Ze studeerde pedagogiek en later rechten aan de Rijksuniversiteit Groningen en doorliep de kunstacademie. In 1996 promoveerde ze op haar onderzoek naar rapportages over opvoedings- en verzorgingsproblematiek bij de Raad voor de Kinderbescherming en werkte jarenlang als gedragswetenschapper en hoofd Zorg bij justitiele jeugdinrichting Het Poortje in Groningen. Daarna was zij als universitair hoofddocent verbonden aan de afdeling Jeugdzorg van de vakgroep Orthopedagogiek van de RUG. Ze is projectleider van het onderzoek ‘Belang van het kind in het Vreemdelingenrecht en -beleid.’ en betrokken bij het Onderzoeks- en Expertisecentrum voor Kinderen en Vreemdelingenrecht