Zijn moeder kon hem toen hij klein was gerust buiten laten spelen, want Willem ging toch nergens naartoe: “Ik liep hooguit honderd meter verder. We woonden aan de rand van het bos, waar altijd van alles te vinden was. Zeker wanneer de sloten werden uitgebaggerd, want vroeger had er op die plek een buitenhuis gestaan. Stenen pijpenkopjes, serviesscherven, delen van beeldjes prikkelden mijn fantasie. Van wie zou het zijn geweest, wie heeft er van dat bord gegeten?”
Toen hij een jaar of zeven was, kreeg hij een schat in handen. De buurvrouw overleed, en tussen het grofvuil dat door de familie aan de weg was gezet na het opruimen van haar huis, vond Willem een doos met oude foto’s, brieven en bidprentjes van haar. Willem ziet zich nog door de spullen gaan. “Op dat moment drong tot me door hoe het gaat als iemand sterft. Van de meeste mensen die geleefd hebben, is niets bewaard gebleven. Eerst zijn er nog herinneringen, maar ook die vervliegen.” Het zijn grote gedachten voor een schooljongen, maar ze lieten hem nooit meer los. De doos met spullen voelde als een verantwoordelijkheid. “Haar nagedachtenis lag letterlijk in mijn handen, ik kon ervoor zorgen.”
Op de bovenste verdieping van een oude zuivelfabriek in het Noord-Hollandse Schoorl, vlak bij zijn geboorteplaats Bergen, heeft Willem nu een atelier. Zachtjes klinkt er klassieke muziek. Er staan werkbanken vol projecten in uitvoering en gereedschap, kasten vol materialen en oude boeken. Aan de muren hangen vondsten van rommelmarkten en veilingen – kruisbeelden, muziekinstrumenten, bewegwijzeringsborden – en natuurlijk eigen werk. Je zou het een rariteitenkabinet kunnen noemen, maar dan doe je het tekort. Er zit systeem in, laat Willem zien als hij hier en daar een la opentrekt: hier liggen foto’s, documentjes en andere papieren parafernalia, daar de schroeven, daar klein oud speelgoed. “Dat moet ook wel, anders vind ik niets terug.” Sommige dingen krijgen pas na jaren een plek, “dan begint er ineens een voorwerp tegen me te praten.”
Hij maakt vooral ‘kijkkasten’, simpel gezegd: houten kasten of kistjes waarvan de binnenkant een verhaal vertelt. Hij monteert er allerlei elementen in – soms grote voorwerpen, maar het is ook vaak priegelwerk, bijvoorbeeld met verschillende lagen papier. Meestal hebben de kasten een thema, bijvoorbeeld natuur, tijd, religie of muziek. De kasten, in allerlei vormen en maten, zijn altijd oud, net als de inhoud ervan. Daar is Willem streng in: “Ik houd van de sfeer van het voorbije. Dus ik ga geen splinternieuwe schroeven gebruiken, en ook niet proberen om spullen oud te laten lijken. Dat is mijn eer te na.”
Want meer dan vijftig jaar nadat hij de doos met spullen van zijn buurvrouw vond, is vergankelijkheid nog steeds een belangrijk thema in zijn leven, en vooral in zijn kunst. De kijkkasten en zijn andere werk (hij maakt ook assemblages, driedimensionale collages) gaan op een bepaalde manier altijd over vroeger. Waarom? Hij kan het niet verklaren. Is er in zijn jeugd iets voorgevallen? Verloor hij misschien al jong iemand van wie hij hield? Nee hoor. Hij houdt gewoon van wat oud is, wat geleefd heeft. Dat het een geschiedenis heeft, al kom je er vaak niet achter welke dat dan is. “Ik maak er mijn eigen verhaal bij.”
Hij komt hier zeker twee keer per week. Ook als hij even niet weet wat hij gaat doen. Het moet, want alleen zo blijft het werk in zijn vingers zitten. “Als ik op vakantie ben geweest is het altijd lastig. Als er dan nog een project ligt waarmee ik verder kan, dan gaat het wel, maar als ik aan iets nieuws moet beginnen, kost het me tijd om weer op te starten. Dan ga ik vegen en opruimen, gewoon om er te zijn, de sfeer weer te voelen.”
Het begint altijd met een object. Van daaruit gaat hij verder denken, zoeken, componeren. Een kast vindt zijn vorm nooit in een keer, het is altijd een kwestie van puzzelen en proberen. “Ik monteer alles pas wanneer ik helemaal tevreden ben.” Zo’n object kan van alles zijn. Een botje bijvoorbeeld, dat hij vond bij een oud landgoed in Ierland – zijn favoriete land. “Als je vergankelijkheid zoekt moet je daar zijn.” Tijdens dezelfde reis vond hij op een oude afvalplaats een witte porseleinen roos, zoals ze vroeger wel in grafkransen gebruikt werden.
“Toen schoot me The Rose of Tralee te binnen, een dramatisch lied over een jongeman die in de Eerste Wereldoorlog ten strijde trekt en op de been blijft door de gedachte aan zijn geliefde. Als hij terugkomt, is zij net overleden aan de koorts. Alles kwam daarin samen.” Hij verwerkte de roos samen met een stukje bot in een kijkkastje en noemde het naar het lied. Dat stukje bot, daar schrikken mensen weleens van. Het is namelijk echt van een mens geweest. In een andere kijkkast, ‘In Memoriam’, zit ook een vingerkootje. “Ik zie het als een relikwie, en ga er in mijn ogen heel respectvol mee om. Het is nooit mijn doel om er iets griezeligs van te maken, verre van, maar ik begrijp het goed als mensen er een ander gevoel bij hebben.”
Heel soms is de aanleiding van een kunstwerk een gebeurtenis. Zo is ‘Avé Vera’ een eerbetoon aan een vrouw die hij kende. “Vera was huishoudster bij mijn oom, die pastoor was. Een hardwerkende, alleenstaande vrouw, die een vrij eenzaam leven heeft gehad. Toen ze overleed, kreeg ik wat foto’s van haar.” In een kistje heeft hij een driedimensionaal woonkamertje gemaakt, met een piepklein tafeltje en een zwartwit foto aan de muur. “Op dat plaatje ging ze ter communie. En als je goed kijkt, zie je op de tafel een piepklein documentje liggen. Dat is een verslag van een eerste communie van meer dan honderd jaar oud, van een Frans meisje. Ooit van iemand gekregen. Dat briefje lag al jaren te wachten. Toen ik die foto van Vera in haar communiejurk kreeg, wist ik: nu kan ik daar wat mee.”
Boven de werkbank hangen een paar oude violen. Soms gebruikt hij een deel van zo’n instrument voor een kunstwerk.En ja, dan ontheilig je het een beetje. ”Maar deze studieviolen zijn van slechte kwaliteit, ze werden seriematig en goedkoop gebouwd.“ Hij gebruikt uniek materiaal en van tevoren maakt hij wel altijd een afweging: is het niet zonde om te demonteren? Hij wijst naar het tweehonderd jaar oude Christusbeeld aan de muur. “Dat heb ik voor 25 euro op een rommelmarkt gekocht, maar ik zou er nooit de zaag in zetten. Niet eens omdat het Jezus is, maar het is gewoon een mooi ding, daar moet je niet aan willen komen.”
Het afmaken van een werk kan maanden duren, want soms loopt hij vast, omdat er een bepaald element ontbreekt. Weet hij wat dat is, dan kan hij ernaar op zoek, op rommelmarkten of op Marktplaats. Maar soms is het vooral wachten op een inval. Hij laat een half voltooide kast zien. Willem heeft er al een zwart-wit tegelvloertje in gemaakt, en een houten trappetje naar een deur die op een kier staat. Het ademt al een bepaalde sfeer: wat gebeurt er achter dat deurtje? Maar verder komt hij soms even niet. “Best frustrerend soms.”
Gelukkig zijn er ook altijd eenvoudigere projecten tussendoor, ‘grapjes’ noemt hij ze, die sneller klaar zijn. Het ‘Zandlopertje’ bijvoorbeeld, net af: een klein kastje met een bergje los zand en een poppenbeentje. Een beetje lucht tussen de zwaardere thema’s.
Tot halverwege de jaren negentig deed hij niet zo veel met zijn verzameling. Hij was opgeleid als docent handvaardigheid en tekenen, maar daar kon hij geen vaste baan in vinden. Dus trok hij met een map tekeningen onder de arm naar grafische bureaus in de omgeving, en belandde hij uiteindelijk bij een studio in Alkmaar. De eerste jaren had hij het daar druk genoeg mee, en zijn zoon en dochter waren nog klein. Maar toen hij een atelierruimte vond, viel er van alles op zijn plek. “Ik had al een grote kast met spullen, daar kon ik nu wat mee doen. Het ontstond vanzelf.”
Bij de studio werkt hij nog steeds, drie dagen in de week. Het is een perfecte combinatie met zijn werk in het atelier. “Mijn brood verdienen lukt helaas niet met kunst alleen.” Niet dat hij te klagen heeft over interesse. Hij exposeert regelmatig, bijvoorbeeld in Museum Kranenburgh in Bergen. Er zijn fans die regelmatig een werk van hem kopen. Maar het is ook weer geen kunst die iedereen aanspreekt. “Zo’n kastje moet je raken, en je moet er plek voor hebben.” Regelmatig komen er kijkers op het atelier, bijvoorbeeld tijdens de open dagen van de Schoorlse Kunsten. “Dan krijg ik veel enthousiaste reacties. Veel mensen herkennen dingen van vroeger: ‘Oh, dit had mijn oma ook!”
Het zou kunnen dat de fabriek op een dag een andere bestemming krijgt. Wat hij zou doen zonder het atelier? Hij denkt even na. Hij zou vast wel weer ergens anders zijn draai vinden, maar het afscheid zou hem zwaar vallen. Er is hier geen stromend water, geen keuken, maar zijn werk en deze plek lijken wel voor elkaar gemaakt. “Het is een kijkkastje op zich.”